Ik zie drie conceptuele verwarringen in het gebruik van het woord vertrouwen, Het blog focust op toezicht, maar is breder relevant. Het is oorspronkelijk geplaatst op de website De toezichttafel (blog “verwarrend vertrouwen“).
De reacties op mijn blog op De Toezichttafel van 1 december jl . High trust high penalty is verwarrende kreet geven een divers beeld: velen waren het met mij eens, maar sommigen waren zeer stellig in hun steun aan de kreet en dat die niet verwarrend was. Hun uitleg was alleen niet altijd hetzelfde. Wat mij betreft onderschrijft dit mijn betoog: voor teveel mensen is de kreet verwarrend. (de meeste reacties staan op de LinkedIn groep Toezicht, opsporing en handhaving)
Nu is niet alleen de kreet High trust high penalty wat mij betreft verwarrend, maar ook het begrip vertrouwen zelf. Ik identificeer drie samenhangende verwarringen die het debat over de rol van vertrouwen in toezicht verstoren en vooruitgang tegenhouden: 1) vertrouwen is niks doen; 2) gebrek aan vertrouwen is hetzelfde als wantrouwen; en 3) vertrouwen en controle zijn substituten.
Verwarring 1: vertrouwen is niks doen
Vertrouwen is aan de orde als een actor afhankelijk is van een andere actor om iets te bereiken dat belangrijk voor hem is en hij het handelen van die ander niet volledig kan controleren, noch met zekerheid kan voorspellen wat de ander zal doen. Dit betekent dat de actor, om zijn doel te bereiken, zich kwetsbaar op moet stellen. En dit geldt voor alle toezichtsituaties; de toezichthouder staat niet 24/7 achter elke persoon die regels moet naleven.
In deze vertrouwenssituaties staat de actor voor de vraag of hij durft te vertrouwen of uitgaat van wantrouwen. Vertrouwen is niet een totale gok, maar gebaseerd op redenen, rollen of routines, alleen bieden die onvoldoende basis om alle onzekerheid en kwetsbaarheid weg te nemen. Je kan pas vertrouwen als je positieve verwachtingen hebt over het handelen van de ander; en je vervolgens bereid bent om, op basis van die positieve verwachtingen, een “sprong in het ongewisse” te nemen, of zoals de Engelsen het veel krachtiger zeggen een leap of faith. Tijdens deze sprong wordt de kwetsbaarheid en onzekerheid opgeschort alsof ze er niet meer toe doen. Als je de sprong in het ongewisse gewaagd hebt en met dit “alsof”-vertrouwen de interactie aangaat, dan is het de bedoeling dat je alert en reflexief in de relatie zit om te kunnen beoordelen of dat alsof-vertrouwen verantwoord was of bijgesteld moet worden. In de dagelijkse activiteiten die wij ondernemen (deelnemen aan het verkeer, boodschappen doen) doorlopen wij deze stappen over het algemeen onbewust en sterk gebaseerd op routines. Maar in toezichtrelaties is vertrouwen op basis van routines vaak niet de goede vorm van vertrouwen. Alertheid en reflexiviteit zijn dan geboden om het onderscheid tussen betrouwbare en onbetrouwbare ondertoezichtstaanden goed te kunnen maken. Alleen zo kan de toezichthouder responsief, selectief en werkelijk risicogericht toezicht houden.
Kortom, vertrouwen is heel hard werken en begint met een sprong in het ongewisse en reflexief ‘alsof’-vertrouwen.
Verwarring 2: gebrek aan vertrouwen is hetzelfde als wantrouwen
Als je vertrouwen laag is, bijvoorbeeld omdat je nog weinig weet over de ander, dan betekent dat niet dat je wantrouwt. In opinieonderzoek wordt deze fout nogal eens gemaakt. Een lage score van een burger op de vraag hoeveel vertrouwen hij of zij heeft in bijvoorbeeld het kabinet betekent niet dat deze burger actief wantrouwt, maar de interpretatie is wel vaak dat burgers actief wantrouwen. Voor zowel vertrouwen als wantrouwen is informatie nodig. Als er te weinig informatie is, dan zal de burger laag scoren op vertrouwen (cq wantrouwen).
Ik hoor veel toezichthouders en controllers of accountants die zeggen dat zij geleerd hebben om uit te gaan van “gezond wantrouwen”, want ‘als iedereen te vertrouwen was, dan waren wij niet nodig’. De fout die hier gemaakt wordt is om te generaliseren en dan maar iedereen vanuit wantrouwen te benaderen. Het lijkt wel of men zich realiseert dat dit niet goed is en daarom “gezond” voor wantrouwen plakt, alsof het daarmee OK is. Als je begint met wantrouwen, straal je dat uit en zal de ander wantrouwender reageren. Dan creëer je je eigen self-fulfilling prophecy. De meeste mensen zijn te vertrouwen, maar inderdaad niet iedereen; de kunst is om dat onderscheid goed te maken.
Kortom, wantrouwen en vertrouwen zijn twee aparte begrippen en niet twee uiteinden van één continuüm.
Verwarring 3: vertrouwen en controle zijn substituten
In toezicht is de dominante (impliciete) veronderstelling dat vertrouwen en controle substituten zijn: als je vertrouwt controleer je niet (want vertrouwen is niks doen); en als je controleert vertrouw je niet (want controleren is een teken van wantrouwen). De alom bekende pyramide van Braithwaite hanteert ook die veronderstelling.
Gelukkig hoeft de veronderstelling niet altijd op te gaan. Onderzoek laat zien dat controle en vertrouwen elkaar kunnen versterken als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Deze onderzoeken zijn tot nu toe vooral in relaties binnen en tussen bedrijven uitgevoerd, maar de onderliggende mechanismen lijken ook op te gaan voor toezichtrelaties (Six, 2013). Toezicht kan vertrouwen stimuleren zolang het er toe leidt dat ondertoezichtstaanden gestimuleerd worden de normen en waarden van de overheid te onderschrijven en internaliseren. Dit gebeurt als de ondertoezichtstaanden de normen en regels als noodzakelijk, nuttig en redelijk accepteren. Liefst zijn ondertoezichtstaanden – het veld- betrokken bij het opstellen van het toezichtkader, dat bevordert het commitment en de intrinsieke motivatie. Een regelmatige dialoog tussen (vertegenwoordigers van) ondertoezichtstaanden en toezichthouder over het belang van, en de betekenis die gegeven wordt aan, de normen en regels in de specifieke context is belangrijk voor de waardenacceptatie intrinsieke motivatie. Een andere voorwaarde is dat de wijze van beoordelen en interveniëren als rechtvaardig wordt beschouwd door ondertoezichtstaanden. Een derde voorwaarde is dat ondertoezichtstaanden het gevoel hebben dat de toezichthouder hen vertrouwt zolang ondertoezichtstaanden dat vertrouwen niet schenden (Six, 2010).
Kortom, controle en vertrouwen kunnen elkaar versterken als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
* * *
Conclusie: Vertrouwen is hard werken, sluit wantrouwen niet uit en kan controle versterken.