Onderzoek na onderzoek laat zien dat vertrouwen belangrijk is voor een bruisende, saamhorige en veerkrachtige samenleving en voor succesvolle, innovatieve organisaties. Als dat zo is, waarom zijn niet alle relaties in organisaties en samenlevingen hoog-vertrouwen? Waarom is het blijkbaar zo moeilijk om vertrouwen te bouwen en vast te houden?
Er wordt vaak gewezen naar de toenemende individualisering of mondialisering als verklaring voor het afnemende sociale vertrouwen (het vertrouwen tussen burgers) en het afnemende vertrouwen van burgers in overheid en andere “autoriteiten.” In dit blog geef ik vanuit een ander perspectief een aantal verklaringen die aanvullend zijn.
Ten eerste is er bij vertrouwen altijd onzekerheid; het is onmogelijk om vooraf te bewijzen zonder twijfel dat je vertrouwen bevestigd zal worden. Terwijl er altijd voorbeelden te geven zijn waar de ander het vertrouwen van iemand geschaad heeft of niet gedaan heeft wat werd verwacht; niemand is perfect. Het is dus makkelijker om op basis daarvan te wantrouwen, want vertrouwen vergt meer lef, je moet een sprong in het diepe durven nemen.
Verder is er een belangrijke asymmetrie in de systeemdynamiek van vertrouwen en wantrouwen. Vertrouwen is een relationeel en wederzijds begrip – Jan vertrouwt Fatima en Fatima vertrouwt ook Jan. Beide zijn gebaseerd op positieve feedback loops die zichzelf versterken, een beetje zoals een self-fulling prophecy. Als Fatima begint met vertrouwen, ook al is ze niet zeker, en Jan twijfelt ook, maar neemt haar vertrouwen waar, dan is de kans groter dat Jan ook de moed heeft om de sprong in het ongewisse te nemen en Fatima te vertrouwen; Fatima op haar beurt neemt dat vertrouwen waar en ziet haar initiële vertrouwen bevestigd. Zo lokt vertrouwen vertrouwen uit. Bij wantrouwen is deze dynamiek vergelijkbaar: als Jan begint met wantrouwen, dan is de kans groot dat Fatima dat waarneemt en het zekere voor het onzekere neemt en ook gaat wantrouwen. Zo wordt initieel wantrouwen bevestigd en voortgezet.
De asymmetrie zit er in dat als je vertrouwt, je je open opstelt voor de ander, in de relatie blijft en zo de andere beter leert kennen en het vertrouwen verder kan uitbouwen. Zo leer je ook de grenzen aan vertrouwen kennen. Vertrouwen bouwt zich geleidelijk op. Wantrouwen daarentegen heeft een dramatischere dynamiek. Als je wantrouwt wil je zo min mogelijk met de ander te maken hebben, trek je je terug uit de relatie, sta je niet open voor de andere en leer je de ander niet beter kennen. Zo ontneem je je zelf iedere kans om te zien of de andere misschien toch niet betrouwbaar is. Deze asymmetrie komt onder andere doordat ons brein negatieve ervaringen, zeker die van verraad, bedrog of gekwetst worden, prominent in het geheugen grift.
Daarbovenop is er nog een extra complicatie: zelfs als Fatima en Jan in de vicieuze cirkel van positieve verwachtingen en gestaag vertrouwen bouwen zitten, dan is het niet “en ze vertrouwden nog lang en gelukkig”. Een verstoring van dat vertrouwen is op enig moment onvermijdelijk, omdat we nu eenmaal imperfecte mensen zijn die leven in een samenleving die gekenmerkt wordt door radicale onzekerheid. We doen niet altijd wat we toch echt van plan waren, en als we het doen komt het niet altijd zo over als we bedoelden. We bezwijken soms voor de verleiding van het gemak in het hier en nu in plaats van datgene te doen dat op de iets langere termijn duidelijk het goede is. Er kan zich een ongelukkige samenloop van omstandigheden voor doen, we maken een onbedoelde fout of er ontstaat een misverstand of meningsverschil.
Hoe je omgaat met zo’n onvermijdelijke verstoring heeft groot effect op de relatie. Blijf je vertrouwen of ga je wantrouwen? Er zijn grofweg twee typen reactie. In de eerste trek je direct een conclusie. Dus of, “er is niets aan de hand, ik blijf vertrouwen”, terwijl dat wel eens onverantwoord kan zijn. Maar dan ervaar je snel genoeg weer een verstoring. Of je concludeert direct “zie je wel, hij is niet te vertrouwen, ik moet nu wantrouwen.” En dan trek je je terug uit de relatie en zal je nooit weten of je wantrouwen nu gerechtvaardigd was of niet.
In het tweede geval schort je je oordeel op en onderzoek je wat er aan de hand is. Als het je lukt om dat te doen met een houding van “ja tegen de persoon en nee tegen het gedrag” dan is de kans groter dat de ander daar constructief op reageert. En zo kan je uitvinden wat er aan de hand was. Was het een ongelukkige samenloop van omstandigheden, een misverstand of onbedoeld foutje? Dan kan je waarschijnlijk doorgaan met vertrouwen. Maar is het een meningsverschil waar je niet uitkomt of bewust bedrog of verraad, dan is wantrouwen waarschijnlijk gerechtvaardigd.
Door deze dynamieken rondom vertrouwen en wantrouwen is het makkelijker om in wantrouwen terecht te komen, waar het moeilijk uitkomen is, dan vertrouwen vast te kunnen houden. Vertrouwen is hard werken; vertrouwen vergt lef. Maar dat is het wel waard.
Wil je meer weten? Zie mijn proefschrift Trust and Trouble (2004) of Six en Skinner (2010; €).